4. Wat zijn zinvolle zelfstudieactiviteiten?

Persoon zittend achter een stapel boeken.

Zelfstudie gaat verder dan je boek openslaan en maar gewoon beginnen. Afhankelijk van het vak en de stof worden er verschillende leeractiviteiten van je gevraagd. In dit hoofdstuk lees je handige zelfstudietips, en gaan we dieper in op het ‘leren door schematiseren’ via mind mapping of het maken van een matrix.

Stel het type leerdoel vast

De taxonomy van Bloom. Van boven naar beneden: Creëren, evalueren, analyseren, toepassen, begrijpen, onthouden.
Figuur 1. Bloom’s taxonomie - Van lagere orde tot hogere orde denken.

Begin een nieuw blok door de cursushandleiding door te lezen. Naast de samenvatting van de inhoud en de deadlines, moet je goed kijken naar de leerdoelen. Deze bevatten informatie over wat er getoetst wordt, en dus wat jij moet weten, kunnen of begrijpen na de cursus. Leerdoelen kun je meestal categoriseren aan de hand van Bloom’s taxonomie (zie figuur 1). Als er geen duidelijke leerdoelen in de cursushandleiding staan, aarzel niet en vraag je docent hiernaar!

Als het doel van een vak vooral is dat je kennis opdoet, dan verwachten docenten dat je de geleerde stof kunt reproduceren zonder zelf een wezenlijke toevoeging te doen. Vaak betreft dit niveau 1 cursussen. Is het doel echter dat je bepaalde fenomenen leert begrijpen, dan wordt er van je verwacht dat je inzicht hebt in de stof en je de informatie in je eigen woorden kunt uitleggen. Toepassen houdt juist in dat je je kennis kunt gebruiken om een (nieuw) probleem op te lossen, en analyseren betekent dat je kunt onderzoeken, ontleden, interpreteren, hervormen én informatie kritisch kunt beoordelen.

Verspreid je zelfstudietijd

Zorg ervoor dat je je zelfstudietijd verspreidt over de onderwijsperiode. Als je dit niet doet, moet je in één keer alle stof verwerken voor het tentamen en is het lastiger om colleges te volgen en opdrachten uit te voeren. Zorg er dus voor dat je de stof al eens hebt bekeken voorafgaand aan een hoor- of werkcollege (‘oriënterend doornemen’): waar gaat het over, wat wordt er van mij verwacht? Tijdens een college maak je aantekeningen en let je extra op de slides waar een docent lang bij stilstaat. Na een college bepaal je waar de gaten in je kennis of kunde nog zitten: welke paragrafen moet je nog grondig bestuderen, of welke oefeningen moet je maken of doorlopen?

Onderscheid hoofd- en bijzaken door vraaggericht lezen

Veel studenten vinden het lastig om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Ze merken dan bij tentamens dat ze te veel of te weinig hebben bestudeerd. Met vraaggericht lezen kun je dit voorkomen. Stel jezelf voordat je gaat lezen eerst de vraag: met welk doel (leerdoel) lees ik deze tekst? Naar wat voor soort informatie ben ik op zoek? Als je begint met lezen, bekijk je eerst de titel, subkopjes en eventuele afbeeldingen of tabellen. Wat is het onderwerp van de tekst? Wat weet ik hier al van? Op die manier ga je op zoek naar de onderdelen die voor jou van belang zijn, omdat ze bijvoorbeeld behandeld zijn in het hoorcollege. Als je werkt vanuit een doel, zul je merken dat je informatie beter kunt begrijpen en onthouden.

Actief studeren betekent niet alleen dat je vraaggericht leest, maar ook dat je de stof eigen maakt door het opnieuw te structureren en verbanden te leggen. Veel studenten gebruiken echter ‘passieve’ leeractiviteiten zoals markeren, herlezen en samenvatten. Het gevaar is dan dat je gaat leren op herkenning. Als je tijdens het studeren voor de toets bijvoorbeeld een gemarkeerde passage tegenkomt, denk je dat je het weet. Wanneer je echter zelf een antwoord op een tentamenvraag over de gemarkeerde inhoud moet produceren, kom je erachter dat dat niet lukt. Je weet misschien nog hoe de pagina eruitzag, maar kunt je niet meer herinneren wat je precies had gehighlight en waarom.

Probeer daarom eens te studeren met deze actieve leeractiviteiten:

  1. Als het doel is dat je iets kunt onthouden, zoals namen van ziektes, medicijnen, of personen, dan kunnen flitskaartjes (flashcards) heel goed werken. Ook online kun je flitskaartjes maken en jezelf zo effectief overhoren.
  2. Als het doel is dat je relaties tussen bepaalde fenomenen, principes of gebeurtenissen begrijpt, bijvoorbeeld bij geschiedenis of rechten, dan werkt het goed om met mind maps of concept maps te werken.
  3. Voor het toepassen of het analyseren van kennis kun je het beste werken met schema’s: bijvoorbeeld een argumentatieschema of een matrixschema.  

Lees in de volgende paragraaf meer over mind mapping en matrixschema’s.

Uitgewerkte mind map waarin verschillende ideeën in verschillende categorieën zijn verdeeld.

Mind mapping

Mind mapping is een denktool: je bent bezig met het maken van een “wegenkaart” van wat er in je hoofd gebeurt als je de inhoud van een vak bestudeert. Het helpt je om de stof te herstructureren en verbanden te leggen. Mind mapping sluit aan op wat het brein graag doet: associatief denken. Je kunt deze methode niet alleen gebruiken voor het verwerken van studiestof, maar ook voor het krijgen van een overzicht over de inhoud die je moet verwerken voor de cursus of voor het maken van aantekeningen tijdens het hoorcollege.

Hoe doe je dat, een mind map maken? Kijk bijvoorbeeld dit filmpje op Youtube of lees deze tips over mind maps maken. Het is iets dat je moet leren, dus begin gewoon en ga oefenen! Het gaat er niet om dat de mind map er mooi uitziet. Neem de tijd, laat je brein de vrije loop, en zie het als een middel om je te helpen bij het zelfstandig studeren. Er zijn op het Internet ook gratis mind mapping toolkits die je kunnen helpen bij het leren van deze techniek.

Na het maken van een mind map ben je al heel ver: je hebt de stof op een actieve manier verwerkt en moet vooral oefenen en controleren of je het snapt voor het tentamen. Leg de mind map bijvoorbeeld uit aan een studiegenoot.

Matrix

Soms werken andere schema’s beter als middel om je stof te verwerken. Een matrix is een fijn hulpmiddel als je onderdelen, bijvoorbeeld ziektes of stoornissen, op basis van overeenkomstige kenmerken moet kunnen vergelijken (denk aan definitie, symptomen of klachten, diagnose, behandeling). Het verwerken van de verschillende deelhoofdstukken in één matrix helpt je om de aspecten, bijvoorbeeld ziektes, goed te kunnen onderscheiden en vergelijken. 

 
 ABCD
aspect A    
aspect B    
aspect C    


Daarnaast heb je labelschema’s, argumentatieschema’s, en stroom- of procedure schema’s. Sommige schema’s zullen voor jouw studie vaker nuttig zijn. Zo zullen rechtenstudenten vaker een procedureschema nodig hebben om juridische processen in kaart te brengen. En een student filosofie of geschiedenis zal wellicht vaker een argumentatieschema gebruiken. Kijk naar de leerdoelen en het soort informatie dat er in een vak centraal staat, om te bepalen welk schema jou helpt om de inhoud te leren beheersen.

Tot slot: Gebruik je docent

Bij online onderwijs heb je vaak minder contact met je docent en met je medestudenten, of in ieder geval voelt het zo. Dit maakt het juist belangrijk om vragen te stellen over de leerstof, de toetsing, of over de planning en verwachtingen. Sommige docenten zijn vaak al online voordat het hoorcollege of de werkgroep begint. Soms specifiek voor het beantwoorden van jouw vragen. Maak hier gebruik van: denk niet dat je vraag misschien wel ‘stom’ of ‘dom’ is. Als iets voor jou onduidelijk is, zal dat voor anderen ook gelden.