Wetgeving en ethiek

Wetgeving

Het doen van dierproeven is in Europa aan strenge regels gebonden, in Nederland vastgelegd in de Wet op de dierproeven (Wod). Aan de basis van deze wet ligt de intrinsieke waarde van het dier: de eigen waarde van het dier, los van het nut of de gebruikswaarde voor de mens. Er moeten dan ook zeer goede redenen zijn om dierproeven te doen.

De wet schrijft voor dat dierexperimenteel onderzoek ethisch wordt getoetst. Dit gebeurt via strak georganiseerde procedures waar de Instantie voor Dierenwelzijn op toeziet.

Proefopstelling
Testopstelling waarbij een muis door een veld met obstakels loopt Foto: Thomas Dobber

Ethiek

Dieren hebben een intrinsieke waarde, een waarde die los staat van hun nut of gebruikswaarde voor de mens. Dit betekent dat de mens het belang van het dier, bijvoorbeeld om pijn en lijden te vermijden, moet respecteren. Het dier verdient dit respect omwille van zichzelf, omdat het een levend wezen is dat pijn en ongemak kan ervaren.

Bij elke dierproef wordt er vooraf door experts een afweging gemaakt tussen het algemeen belang (bijvoorbeeld om een ziekte te kunnen genezen) en het belang van het dier. Wat daarbij wel of niet acceptabel is, moet goed worden beargumenteerd. De onafhankelijke deskundigen van de Dierexperimentencommissie Utrecht gaan na of er een goede ethische afweging is gemaakt. Daarbij is het noodzakelijk dat:

  1. de dierproef voldoende wetenschappelijke kwaliteit heeft;
  2. de resultaten kunnen bijdragen aan ander onderzoek of onderwijs;
  3. er actief gezocht is naar alternatieven die de dierproef overbodig of minder belastend maken;
  4. het onderzoek direct of indirect een bijdrage levert aan gezondheid van mens of dier.